dinsdag 15 november 2011

De eerste veertien dagen.

De eerste twee weken in de villa in Banjar vlogen om.
We deden niet veel, hadden moeite het tijdsverschil te overbruggen en de normale slaap te vatten.
Langzamerhand pasten we ons aan aan het Balinese dagritme.
Dat duurde zeker een week.
In Bali begint de dag vroeg.  Om een uur of zes als het al licht is hoor je de hanen kraaien.
En eigenlijk eindigt de dag hier ook om zes uur want dan is het weer donker.
Grof gezegd duurt de dag dus 12 uur.
De eerste uren in de morgen zijn de mooiste.
Dan is het nog niet zo warm en zie je de natuur ontwaken.
Ook varen dan de dolfijnenbootjes uit en dat is een prachtig gezicht.
Uitzicht vaanaf ons terras op de zee is boeiend, er gebeurt altijd wel wat.
En er komt veel langs over en op het strand.
's Morgens vroeg is het strand ondermijnd met holen van de krabben.
Ze vluchten weg als je eraan komt, ze voelen het strand waarschijnlijk trillen en in hun hol zijn ze volkomen onbereikbaar.
Het zijn hele kleine krabbetjes, niet om te eten, ze bestaan eigenlijk alleen uit scharen en kop, oranjeachtig van kleur en ongelofelijk snel.
Tijdens hun groei houden ze zich schuil in het zand van het strand.
's Morgens ligt er veel aangespoeld hout op het strand, ook veel plastic.
Vissers proberen hun de avond ervoor uitgezette visnetten binnen te halen.
Meer dan anderhalf uur staan ze te trekken aan de uiteinden van de netten om de gevangen vis het strand op te slepen. Het resultaat is meestal niet groot: enkele tientallen grote vissen, een hele reeks ondermaatse visjes en honderden kleine krabbetjes worden uit de netten geplukt.
Vlak voor het binnenhalen van de vis presenteren de vrouwen zich.
Jonge vrouwen dragen de kleine kinderen in de ambin, de draagdoek, bij zich.
Wat bij ons de visafslag doet, doen hier de vrouwen: ze selecteren de vis en gooien ze in op hun hoofd gedragen plastic bakken.
Dan gaan ze weer terug naar de kampong en ietsje later op de dag verkopen ze de vis op de vismarkt net over de brug ietsje voorbij Lovina richting Singaradja.
Ik kocht er een grote red snapper en drie tonijnen.
Voor de drie tonijnen betaalde ik 50.000 rps., dat is ongeveer vier euro en voor de red snapper twee euro en een beetje.  Elsa maakte ze op Indonesische manier klaar en we smulden ervan.

We bezochten de boedistische tempel in Banjar.
De meeste mensen zijn hier overigens Hindoe.
Het Hindoeisme op Bali is de tweede grote godsdienst in Indonesie en wordt door meer dan 90% van de bevolking op Bali beleden. Dit in tegenstelling tot Java waar meer dan 90% Islamiet is. 
Die veelheid aan religies is goed voor tientallen feestdagen, festivals en ceremonies.
Ook ons huis heeft zijn eigen tempeltje, de zgn. huistempel waar iedere dag door het personeel wordt geofferd. Die offeranden ruim ik na verloop van tijd weer op. Er zitten nl. ook kleine verpakte snoepjes bij en we willen voorkomen dat Yudha die allemaal opeet.
Kindergebitten in Bali zijn een ramp!
De tempel in Banjar is een hele mooie op een uitgestrekt terrein.
Bij de tempel hoort ook een klooster waar nog enkele monniken wonen. Je bent welkom als je een periode gast wilt zijn. Op het terrein en in de tempel vind je prachtige Boeda beelden.